Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BA0454

Datum uitspraak2007-02-28
Datum gepubliceerd2007-03-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6975 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

04/6975 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2004, 04/572 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 28 februari 2007 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. II. OVERWEGINGEN Appellante, voorheen werkzaam als postsorteerder voor 16 uur per week, is in juni 1993 uitgevallen met arm- en buikklachten. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk werd berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%. Op 26 augustus 2003 is appellante onderzocht door een verzekeringsarts. Deze zag nauwelijks beperkingen, maar stelde wel een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op, waarin geen beperkingen ten opzichte van de normaalwaarden werden aangegeven. Een arbeidsdeskundige selecteerde op basis van deze FML uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies. Op basis van de functies productiemedewerker, inpakker handmatig en huishoudelijk medewerker berekende hij het verlies aan verdiencapaciteit van appellante op 39%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 17 september 2003 de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellante met ingang van 4 november 2003 vastgesteld op 35 tot 45%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen en dat zij niet kan werken. De Raad is van oordeel dat de vaststelling van de belastbaarheid van appellante berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad ziet in de medische gegevens geen aanleiding eraan te twijfelen dat appellante op de datum in geding, 4 november 2003, belastbaar was volgens de in de FML aangegeven normaalwaarden. De medische informatie die appellante in hoger beroep nog heeft ingezonden, heeft betrekking op nieuwe medische klachten die zich in de loop van 2006 hebben geopenbaard. Deze klachten zijn niet van invloed op de medische beoordeling per 4 november 2003. Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit stelt de Raad vast dat het Uwv niet eerder dan in hoger beroep een toelichting heeft gegeven op de overschrijdingen ten opzichte van de normaalwaarden in de functiebelastingen van de geselecteerde functies. De Raad is van oordeel dat, gelet op zijn jurisprudentie met betrekking tot de motivering van besluiten tot stand gekomen met behulp van het CBBS-systeem, het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad zal thans beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. De Raad stelt vast dat het Uwv appellante primair geschikt heeft geacht voor de maatgevende arbeid van postsorteerder. Deze arbeid is in de vorm zoals die door appellante is verricht niet meer voorhanden. De door de arbeidsdeskundige voor appellante geselecteerde functies acht de Raad, in aanmerking genomen voormelde toelichting, voor appellante geschikt. Gelet op het inkomen dat appellante met deze functies kan verwerven, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht vastgesteld op 35 tot 45%. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand kunnen blijven. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad echter niet gebleken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 139,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) J.J. Janssen.